Geschiedenis

Moorslede

De eerste vermelding van Moorslede als Morcelede gaat terug tot 1085. De heerlijkheid Moorslede bezat gronden tot in Nieuwkerke en Ardooie, en kwam ca 1700 in het bezit van de heren van Dadizele. De heer oefende de hogere, de middelbare en de lagere rechtsmacht uit. Bestuurlijk en fiscaal behoorde Moorslede tot de kasselrij Ieper (Oost-Ieper-Ambacht). Het in 1617 herbouwde kasteel of "'s herenhuis" bevond zich iets ten westen van de kerk, na 1700 werd het een kasteelhoeve.

In Moorslede bevonden zich nog (gedeelten van) andere heerlijkheden: de heerlijkheid Slyps, de heerlijkheden Watermeulen en Strooiboom.

Het patronaat van de St.-Martinuskerk werd uitgeoefend door het O.-L.-Vrouwkapittel van Doornik (schenking in 1188).  De parochie maakte achtereenvolgens deel uit van het bisdom Doornik (tot 1559), Ieper (tot 1801), Gent (tot 1834) en Brugge.

In 1673 bestond een derde van Moorslede nog uit heide en bos.

Moorslede wordt ook wel het "Lievensdorp" genoemd naar Constant Lievens die in India actief was als missionaris.  Naar hem verwijst een standbeeld op de Marktplaats.

Slypskapelle

Kleine woon- en landbouwgehucht in het zuidoosten van Moorslede, als heerlijkheid met proosdijkapel afhankelijk van kerk Moorslede ca 1400 gesticht door Willem Slyps, die met twee andere heren tot 1874 in de kapel begraven lag.  Sinds XIX is er een herhaalde vraag van Slypsnaren tot afscheiding als onafhankelijke parochie. Een eis die in 1927 werd ingewilligd door de Brugse bisschop Waffelaert.

Blijkbaar betekende deze erkenning een stimulans voor Slyps: in 1930-1931 was er zowel de bouw van een gemeentelijke jongensschool als de vervanging van de oude kerk door een nieuwbouw.

Slyps werd veel meer dan Moorslede gespaard van vernietiging tijdens WOI.  Wel waren in een aantal hoeven Duitse soldaten gekazerneerd, en werd er dicht bij het boerenhuis een betonnen schuilplaats opgetrokken. Vanaf 1919 zorgde het "Amerikaansch Comité van Slyps" voor de bevoorrading van de teruggekeerde Moorsledenaren.

Dadizele

De vroegste vermeldingen van Dadizele als Dadingisila gaan terug tot 1147. In de abdij van Mesen werd in 1180 een oorkonde ondertekend waarbij iemand uit Dadigsela als getuige optreedt bij een schenking aan de kerk van Mesen.

Uit de stamboom van de heren van Dadizele blijkt dat het moet gaan om een voorouder van Ridder Jan. Die Ridder Jan van Dadizele (1432-1481)speelde een belangrijke rol in het Vlaanderen van de Bourgondische tijd. Hij bracht het tot raadsheer van Filips de Goede en aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. Daardoor verkreeg hij voor Dadizele heel wat voorrechten zoals het organiseren van een jaarmarkt. In die periode kwamen een Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk op bedevaart naar OLVrouw van Dadizele. Dadizele is dan ook één van de oudste Mariale bedevaartsoorden van Vlaanderen.

In 1857 werd door mgr Malou begonnen met de bouw van de nieuwe kerk die in1882 tot basiliek verheven werd. Daarmee kreeg het bedevaarten nieuwe impulsen en nog altijd is Dadizele een bedevaartsoord.

Met de fusies in 1976 werd Dadizele een deelgemeente van Groot-Moorslede.


Contactinformatie